De lente werd met grote vreude ingehaald. Vroeger, toen men zo sterk afhaneklijk was van de seizoenen en de natuur, was de winter immers een barre periode. Men zocht de ‘wintergeesten’ van de duisternis te verdrijven. Als het voorjaar kwam, werd de terugkeer van de zon groots gevierd. Overal werden meibomen neergezet in dorp en buurtschap en werden er rondedansen omheen gemaakt.
In Bergh is in de middeleeuwen sprake van een oude recht, dat de gilden hadden, op het halen van meibeuken uit de bossen van de heer resp. graaf. Beuken, immers groenblijvend naaldhout was hier toen nog niet. Dat is later ingevoerd voor de houtproductie, omdat het sneller groeit.
Een beschrijving van het Zeddamse meifeest maakte Jan ter Gouw, folklorist die in 1870 het standaardwerk ‘De Volksvermaken’ uitbracht, de volgende beschrijving van het feestelijk planten van de gekapte meiboom:
‘Voor den wagen uit ging een eigenaardig muziekkorps, een aantal knapen blazende op zoogenaamde meifluitjes, in sommige streken ’waldhorens’, elders ‘hoppen’, elders weer ‘pijpen’ genoemd. ’t Is nog niet vele jaren geleden, dat te Zeddam (een dorp … in Gelderland) de bewoners met het aanbreken van den eerste Mei, wanneer de boom geplant was, gewekt werden door een paar knapen , die, zoo hard mogelijk op hunne eigengemaakte waldhorens van wilgebast blazende, het dorp op en neêr liepen. En nog vermaken op vele plaatsen in Gelderland, Overijsel en Drente, de jomngens zich in ’t voorjaar, al gaan ze er ook niet meer meê voor den Meiwagen, met het maken van die horens of fluitjes.’ (Die gegevens over Zeddam haalde Ter Gouw uit het (ons nog) onbekende boekje Het Meifeest van M.A.A. Böeseken.)